vrijdag

Wislawa Szymborska 1923-2012: Hemel

Hiermee had ik moeten beginnen: de hemel.
Een raam zonder vensterbank, kozijn of ruiten.
Een opening en niets daarbuiten,
maar wijd open.

Ik hoef niet te wachten op een heldere nacht,
noch mijn hoofd achterover te buigen,
om de hemel te bezien.
Hij is achter de rug, bij de hand en op de oogleden.
De hemel omwindt me strak
en tilt me van onderen op.

Zelfs de hoogste bergen zijn niet dichter bij de hemel
dan de diepste dalen.
Op geen enkele plaats is meer hemel dan op enige andere.
De hemel drukt even absoluut
op een wolk als op een graf.
De mol kan zich even hemels voelen
als de uil die zijn vleugels wiegt.
Een ding dat uit de afgrond valt
valt van hemel in hemel.

Korrelige en rotsachtige,
vloeibare, vlammende en vluchtige
lappen hemel, kruimels hemel,
vlagen hemel, stapels.
De hemel is alomtegenwoordig
zelfs in het onderhuidse duister.
Ik neem hemel op, scheid hemel af.
Ik ben een val in een val,
een bewoonde bewoner
een omhelsde omhelzing,
een vraag in antwoord op een vraag. De verdeling in aard en hemel
is geen geschikte manier
om aan dit geheel te denken.
Ik kan er alleen mee overleven
op een preciezer adres
dat sneller is te vinden,
mocht ik worden gezocht.
Mijn bijzondere kenmerken zijn
geestdrift en vertwijfeling.

(Wislawa Szymborska, ‘Hemel’, uit de bundel: Uitzicht met zandkorrel)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten